Plantages / A / Appecappe

(Ook bekend / gespeld als: Appecape, Nieuw-Appecappe)

Locatie
Commewijnerivier
Rechts in het afvaren

Grootte
2506 akkers (1737); 2059 akkers (1819)

Producten
Suiker (1675), Steen (1770); Verlaten (1794?)

Omschrijving
+/-1675: Stichting plantage door Philip Bracht en Hael (kaart Mogge 1677)
Op de kaart van Mogge uit 1671 staat de plantage nog niet aangegeven. Op de editie van 1677 wordt de plantage al wel vermeld, met “Philip Bracht en Hael” als de eigenaren. De z.g. “Labadistenkaart” uit 1686 noemt “Philebrecht” als de eigenaar, tussen de plantages van Verboom (Klarenbeek) en Pieter Roys (Vlammenburg). Op Mogge’s kaart staat Bracht’s naam met blokletters aangegeven, ten teken dat het ging om een grotere plantage met een suikermolen. Van 1668 tot maart 1671 was Philip Bracht (Engelse) tolk in persoonlijke dienst van gouverneur Lichtenbergh. Hij retourneerde in 1671 met Lichtenbergh naar de Republiek, maar hij arriveerde opnieuw in december 1671 samen met echtgenote Trijntje Segers en hun dochtertje in Suriname. Bracht moet omstreeks 1675 met zijn plantage zijn begonnen. Van eenvoudig tolk werd hij uiteindelijk succesvol suikerheer. In 1677 deelde hij de plantage nog met de engelsman Philip Hall, maar in 1686 wordt hij op de Labadistenkaart als enige eigenaar genoemd.

1710 – Willem Pedy (inventaris 1710)
Een inventaris uit 1710 noemt Willem Pedy als de eigenaar. De gegevens van de inventaris zijn verder niet bekend; deze is in slechte staat en kan niet worden geraadpleegd. (ARA, NOT inv. no. 153-107) Ook in 1724 en 1733 werden inventarissen opgesteld. En ook hiervan zijn de gegevens niet bekend. Willem overleed in 1724, hij was getrouwd met Catharina Marcus van Naxhof (1695- 1769)

1736 – Pierre Planteau (meetkaart 1736)
In 1736 werd de plantage ingemeten “ten versoeke van de Heer Pierre Planteau”. Deze was dus mogelijk de eigenaar van Appecappe, of anders de administrateur.

1737 – Erven Goedde (kaart Lavaux 1737)
De eigenaren van 1737 waren de erfgenamen Goede, zoals wordt vermeld op de kaart van Alexander de Lavaux uit dat jaar. Lavaux noteerde op zijn kaart ook de grootte van de plantage: 2506 akkers.

1752 - Jean Nepveu (1/2); Jean Dupeyrou (1/4); Jean Fontane (1/4 deel) (inventaris 1752)
De plantage wordt omschreven als een suikerplantage met 129 tot slaafgemaakten. Het riet werd verwerkt met een watermolen, die klaarblijkelijk pas nieuw was, want de oudere beestenmolen was ook nog aanwezig. Hoofdeigenaar Jean Nepveu was secretaris van gouverneur Crommelin; later werd hij zelf gouverneur.

1770 - Jan Nepveu; steenbakkerij (kaart Lavaux 1770)
Vanaf 1770 was plantage Appecappe een bekende baksteenproducent. De plantagebodem bestond slechts deels uit klei, en er waren aanzienlijke zandritsen. Als productieplantage was hij vanwege de onvruchtbare bodem ongeschikt. Gouverneur Nepveu, de eigenaar van de plantage, besloot daarom tot baksteenproductie. Hij zette samen met een zekere dr. Moesner een steenfabriek op. Hierbij was het zand juist een voordeel, het moest immers door de vette klei worden gemengd. De afzet was verzekerd: de overheid (= Nepveu) heeft vele jaren het product afgenomen. De kosten waren weliswaar wat hoger dan importsteen, maar de importsteen kwam onregelmatig binnen en dat was volgens de steenbakker-gouverneur een groot bezwaar. De gebouwen te Nieuw-Amsterdam zijn voor een deel met stenen van Appecappe gemetseld.
In het gouverneursjournaal van 1771 wordt Appecappe genoemd samen met een andere steenbakkerij, Courcabo. Het lijkt erop dat de grondstoffen voor Appecappe te Courcabo werden gehaald.
1790 – J.B. van Griethuijsen
Joost Bartel van Griethuysen uit Zutphen huwde in 1781 met Antoineta Juliana Elisabeth Pottendorff. Omstreeks 1790 stichtte hij de katoenplantage Anna Catharina aan de Warapperkreek nabij de oceaan. Appecappe werd gekocht met uitsluitend het doel de slavenmacht over te brengen naar Anna Catharina. Het is niet bekend of dit inderdaad is gelukt, want veelal was de slavenmacht onwillig om de thuisplantage vaarwel te zeggen, en gedwongen transportatie werd door de overheid verboden. In ieder geval werd Appecappe al rap weer van de hand gedaan. Joost Bartel overleed in 1793 of 1794.

1793 - P. Wentworth (almanak 1793)
Paul Wentworth van Barbados (1728-1793) was in 1757 raadslid van het Hof van Civiele Justitie. Hij was eigenaar van 4 plantages: Appecappe aan de Commewijne (steenfabriek), Kleinhoop aan de Cottica (suiker), L’Assistance aan de Cabbeskreek (koffie) en Barbados aan de Warrappa reek (koffie)
In 1794, na de dood van Wentworth, werd de steenfabriek van Appecappe geïnventariseerd. Er was een vormerij / drogerij van 86 x 40 voet met daarin een kleimolen, 2 vormtafels, en een grote partij planken om rauwe stenen te drogen. Dan was er nog een tweede drogerij van 25 x 100 voet. Voorts waren er 3 steenovens met gewelf, respectievelijk 20 x 32 voet, 34 x 36 voet, en 24 x 45 voet. Op de plantage was een voorraad van 48.000 stenen, 8000 tegels ("tiggels"), 2400 vorstpannen en 3700 "verbandtiggels". In de drogerijen en de ovens 44.000 rauwe stenen. In het magazijn 16 steenvormen, 3 tegelvormen, en 1 vorstpanvorm.

1819 - R. Austin
In 1819 was de steenfabriek in handen van Richard Austin gekomen, ons is nog niet bekend sinds wanneer. Ook is ons niet bekend wanneer deze fabriek is gestopt en de plantage is verlaten.

Heden
In 2002 bezochten Stephen Fokké en Philip Dikland de plantage. Er werd niets gevonden, maar een grondiger onderzoek zou misschien toch nog het een en ander aan het licht kunnen brengen.

Eigenaren
+/-1675-1686: Philip Bracht en Hael (Hall)
1686-?: Philip Bracht
1710-1724: Willem Pedy
1724-1736: ?
1736: Pierre Planteau
1737-?: Erven Goedde
1752: Jean Nepveu (1/2); Jean Dupeyrou (1/4); Jean Fontane (1/4 deel)
1770: Jan Nepveu
1790-1793?: J.B. van Griethuijsen
1793?: P. Wentworth
1819: R. Austin
1827: ?

NB: De informatie op deze pagina is afkomstig uit vele bronnen, deze kunnen worden geraadpleegd op onze bronnen pagina.